zondag 30 mei 2010

Edisonstraat, Amsterdam

Vandaag ben ik in Amsterdam geweest!!
Wat zegt u?
Vandaag ben ik in Amsterdam geweest!!

In november vorig jaar kregen dochter H. en haar vriend hun eerste gezamenlijke woning. Dat ik bij de verhuizing geen hand kon uitsteken zat me behoorlijk dwars, dat er in de maanden daarna evenmin sprake van kon zijn de woning te komen bekijken bleef zeuren.
"Mocht ik me ooit nog weer eens beter gaan voelen dan staat zo'n uitstap met stip op nummer 1!", daar waren we het met z'n allen over eens.

De voorbije weken voelde ik mijn krachten langzaam terugkeren. Stap voor stap breidde mijn actieradius zich uit en toen vorige week een ritje naar een vogeluitkijkpunt bij Bunschoten goed bleek te verlopen, stond mijn besluit vast: Wij gaan naar de Watergraafsmeer.
Vandaag was het zover!

Hoewel met de terugkeer van mijn krachten ook mijn traploopvaardigheid aanzienlijk is verbeterd, waren gastheer en gastvrouw onverbiddelijk in hun eis dat ik de in hun 3-lagenflat aanwezige traplift van hun benedenburen zou gebruiken, en zeg nou eerlijk, welk jongetje kwijlt niet bij de gedachte dat-ie aan knopjes kan zitten en op en neer door het trappenhuis kan bewegen.
Wat een woning en wat een feest om daar op bezoek te mogen zijn. Wie had dat een maand geleden durven denken? Ik niet in elk geval.

Reizen, in een auto zitten, om je heen kijken, de wereld aan je voorbij zien schuiven... Dat is me een belevenis zeg.
Wat me opviel:
- al die verschillende schakeringen groen
- auto's met drie letters in het kenteken
- vlammend gele brem in de berm langs de A27 bij Hilversum
- er wordt wat aan de weg gewerkt
- indrukwekkend: de verbreding van de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal
- jakkerende en bumperklevende BMW's en Audi's op de linkerbaan
- kilometers nieuwe geluidsschermen langs de A2 in het Gooi
- de zuring-rood en boterbloem-geel gekleurde weilanden bij Naarden (kennelijk weinig bemest)
- een paartje omhoogwiekende buizerds
- vanwege het natte weer geen fietsers
- veel hardlopers

... en toen ging het mis, kon ik me van het ene op het andere moment niet meer goed houden, kwamen de waterlanders.

Nondeju, daar had ik willen rennen!

donderdag 27 mei 2010

Hospitaal in, hospitaal uit

Medio augustus 1959 belandde ik voor het eerst in mijn aardse bestaan in een ziekenhuis. Tijdens een spelletje "Wie kan de lamp aan het plafond van de onderdoorgang van de entree van zwembad De Hoksenberg springend aanraken" kwam ik zodanig onhandig neer dat ik er een dubbele beenbreuk aan overhield. Ik werd daarop afgevoerd naar het Sophiaziekenhuis in Zwolle, alwaar het been werd 'gezet' (mind you, zonder verdoving) d.w.z. een verpleegkundige hield met geweld mijn knie in bedwang, de orthopeed wrikte, rukte, trok en duwde mijn linkeronderbeen weer op zijn plek; onderwijl mocht ik van een tweede verpleegkundige in haar hand knijpen als de pijn te hevig werd. Ze hield er twee zwaar gekneusde vingers aan over.

Mijn tweede ziekenhuisopname greep ruim twee jaar later plaats. Opnieuw was het Sophiaziekenhuis de plaats van handeling. Aanleiding: een acute blindedarm-, uitmondend in een buikvliesontsteking. Als veertienjarige maakte ik kennis met de wereld van (ruim 30) volwassen mannen op een zaal; voor het eerst dronk ik Coca Cola, gekregen van mijn uit Rotterdam afkomstige buurman die, geheel gehuld in takels, trampolines en ander hang- en sluitwerk, aan het herstellen was van een auto-ongeluk (getver, wat vond ik die Cola vies, maar dat durfde ik niet te zeggen).

Vervolgens duurde het tot 9 oktober 2009 voor ik weer als patiënt een ziekenhuis betrad, te weten het Diakonessenhuis Zeist, in november gevolgd door het Diakonessenhuis Utrecht, in februari 2010 door het Academisch Medisch Centrum Amsterdam.
Vandaag was dan de primeur voor het UMC-U, ook wel AZU geheten, het Academisch Medisch Centrum Utrecht. Nadat we eind april afscheid namen van het AMC, hadden we vanochtend een eerste afspraak met oncoloog/specialist palliatieve zorg dokter De Graeff.

"Wel spannend zeker hè, dat komende gesprek?"
"Ben je zenuwachtig?"
"Slecht geslapen?

Nee, niets van dit alles. Wel waren we nieuwsgierig en leefden er bij ons vragen als
- Wat voor een persoon is dokter De Graeff?
- Zou er iets aan de pijn in mijn voet gedaan kunnen worden?
- Moeten we doorgaan met de dagelijkse injecties tegen trombose?
- Hoe denkt hij over reanimeren en euthanasie?
- Hoe is de samenwerking met de huisarts?
Van die dingen dus.

Al met al stapten we na dik twee uur weer in de auto (onze eigen auto wel te verstaan - dank je wel Koos voor je taxidienst). Wat een verademing dat we niet meer afhankelijk zijn van een ambulance. Met de stoel in de halve slaapstand en een kussen van de terrasstoel onder me is het prima te doen, breidt mijn actieradius - enigszins steunend op mijn rechterbil - zich aanzienlijk uit.

Op 1 juli hebben we een vervolgafspraak. Ondertussen zoekt de anesthesioloog uit wat er mogelijk is om de pijnsignalen uit mijn linkervoet onder handen te nemen, ga ik door met het slikken van Oxycontin, het goddelijke middel dat nu al zo'n drie maanden mijn leven veraangenaamt en kan een instrumentmaker mogelijk een steuntje bouwen om mijn klapvoet in het gareel te krijgen.

En verder durfde dokter De Graeff het wel aan mij 'meerdere maanden' te geven, m.a.w. de zomer zou ik menselijkerwijs gesproken, door moeten komen.

Ik heb zeeën van tijd!

woensdag 26 mei 2010

Citaten II

Voltaire:
Twijfel is niet prettig, maar zekerheid is belachelijk.

Emile Cioran:
- We leven niet in een land, maar in een taal.
- Enkel wie zich niet verdiept blijft met vaste overtuigingen zitten.

Hans Fels in Vpro-gids 22 van 29 mei t/m 4 juni 2010:
Waarschijnlijk kunnen we als enige levende wezens nadenken over de vraag wie we zijn, waar we zijn. Omdat dat alles zo onbegrijpelijk is hebben we God uitgevonden, zodat er tenminste nog enig plan aan het leven ten grondslag lijkt te liggen. Maar we zijn hier alleen en heel even maar, en dat is een geruststellende gedachte die ons als rentmeesters verplichtingen oplegt ten opzichte van onze omgeving en niet in de laatste plaats ten opzichte van onze medemens.
Fels doet deze mij zeer bevallende uitspraken in een artikel over Beagle, in het kielzog van Darwin. Een tv-kijker ben ik niet, maar deze tv-serie hield me 34 zondagavonden lang gekluisterd aan het scherm, zelfs toen ik 'dankzij' de chemokuren mijn ogen bijna niet open kon houden.
Jammer dat a.s. zondag de laatste aflevering is.

John Wesley:
Ik heb niet eens tijd om gehaast te zijn.
Mijnheer Wesley beschrijft hiermee tamelijk nauwkeurig mijn gevoelens sinds ik te horen heb gekregen dat ik ongeneeslijk ziek ben.

zondag 23 mei 2010

Op een mooie Pinksterdag

Een stralend zonnige, mooie pinksterzondag in de tuin in Bilthoven... Evenals de voorgaande dagen kweelt de merel zachtjes voor zich heen. Ik geniet van de rust en de stilte.
Huh, wat zeg je? Stilte? Heb je soms peterselie in je oren?
En inderdaad, nu ik even wat beter oplet blijkt het helemaal niet stil te zijn.
- Aan de van tot tijd in de verte voorbij denderende trein zijn we onderhand gewend nu vanaf half april de wind lijkt te zijn vastgespijkerd in de noordhoek.
- Twee motorclubs hebben de Julianalaan opgenomen in hun jaarlijkse Pinkstertoertocht.
- Een paar huizen verderop zijn de kleinkinderen op bezoek bij oma.
- Ergens ver weg doen twee honden hun uiterst best elkaar blaffend te overtreffen. Je zult ze maar als buren hebben.
- Ah, die miste ik nog, de motormaaier. Gelukkig is buurmans gazonnetje niet heel erg groot, dus over een minuut of vijf is hij klaar. Maar over drie dagen moet hij hoognodig opnieuw aan de bak. Nou ja, 't is nog geen herfst. Dan worden de bladblazers weer van stal gehaald en dat is nog een paar graadjes erger dan de grasmaaiers.
- Hé, daar roffelt de grote bonte specht.
- Staan ze nou bij de achterburen in de tuin te bellen?

En dan gebeurt waar ik vanaf 10 uur vanochtend bang voor was, dan verschijnt de PH-TGC, de Cessna C 182 die, opgestegen vanaf vliegveld Hilversum, parachutisten gaat droppen in de buurt van Westbroek. Gedaan is het met mijn mooie-pinksterdag-gevoel. Wind je niet op Van D., probeer je af te sluiten voor dat penetrante geronk, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het lukt me gewoonweg niet. Vorig jaar kon ik vluchten, in de auto stappen, een eind gaan fietsen, nu is er geen ontsnappen mogelijk, of ik moet naar binnen gaan en de radio hard aanzetten.
Hoogste tijd om de protestbrief van de Stichting Stop Geluidhinder Maartensdijk mede te ondertekenen.

Vorig jaar zomer stuurde ik – ter ondersteuning van de stichting – onderstaande tekst naar de Biltsche en Bilthovensche Courant.

Voorjaar 2008, op een mooie zondagochtend wandelen we van station Baarn naar station Bilthoven. De hele, ruim drie uur durende wandeling worden we begeleid door aanzwellend en wegstervend geluid van vliegtuigjes. Het geluid van één toestel springt eruit, het is doordringender dan alle andere, keert bovendien gedurende de hele wandeling steeds weer terug. Te midden van de hoge bomen is het echter niet mogelijk het vliegtuig goed in het vizier te krijgen; het genot van luisteren naar vogelgeluiden in dit prachtige bosgebied van de Utrechtse Heuvelrug kunnen we in elk geval gevoegelijk op onze buik schrijven.

In de weken en maanden daarna kom ik er achter wat de bron is van dit ergerniswekkende geronk. Iedere dag met mooi weer is het in meer of mindere mate raak: je hoort het geluid aanzwellen tot het boven de bossen van Bilthoven – Den Dolder – Maartensdijk zijn maximale intensiteit bereikt. ‘Nog even, dan is-ie voorbij’ denk ik aanvankelijk, maar niks hoor, het toestel is kennelijk hoogte aan het winnen want het blijft wijde cirkels beschrijven, wat tot gevolg heeft dat de herrie soms wel 10 à 15 minuten aanhoudt, om ten slotte in noordwestelijke richting te verdwijnen. Na korte of langere tijd herhaalt zich de hele procedure. Op zeker moment komt het toestel in zijn eerste ronde zo laag over dat ik de registratieletters kan lezen: PH-TGC

Zaterdagochtend 4 juli 2009: Een strak blauwe hemel, weinig wind, een heerlijke temperatuur, tjiftjaf, vink en merel laten zich uitbundig horen.
Vandaag duurt de weldadige rust in mijn tuin tot precies 10.04 uur. Dan nadert vanuit het noordwesten het bekende gebrom, het is het penetrant indringende geronk van de PH-TGC dat ik het afgelopen anderhalf jaar uit duizenden heb leren herkennen. Het zou die dag nog vele malen de rust komen verstoren.

Tot vorige week woensdag verkeerde ik in de veronderstelling dat ik een van de weinigen was die zich mateloos ergerde aan deze rustverstoorder. Toen las ik in de Biltsche Courant van 1 juli het artikel Overlast door lawaaitoestel en begreep ik dat de inwoners van Westbroek en omgeving hier nog veel erger door worden geteisterd.
Citaat uit het krantenartikel:
De SSGM vindt het onacceptabel dat 150 leden van de paraclub Hilversum de stiltegebieden bij Westbroek en Tienhoven en het woongenot van 10.000 mensen in de omgeving op een dergelijke indringende manier verstoren.
Fietsend of wandelend in het schitterende poldergebied rond Westbroek en Tienhoven vroeg ik me al tijden af wat toch de betekenis mocht zijn van de her en der geplaatste bordjes Stiltegebied, terwijl horen en zien je daar geregeld vergaat vanwege de af en aan vliegende sportvliegtuigen.
Nu ik in de Biltsche Courant lees dat - aldus de milieucommissie van Vliegveld Hilversum - het geluid van sportvliegtuigen blijft binnen de regels van de ‘aanwijzing’ voor het vliegveld, is het me duidelijk: die bordjes gelden slechts voor platvloerse stervelingen die zo kortzichtig zijn zich aan het aardoppervlak op te houden.


IK BEN EEN NEUROOT!

zaterdag 22 mei 2010

Levenslust?

Dagen gaat het goed, straalt de zon, geniet ik van de tuin en de vogels en dan ineens, zonder directe aanleiding is het mis, vechten de waterlanders zich naar de oppervlakte.

Hoe kun je ontspannen doorleven als je weet dat je niet lang meer te leven hebt?
"Dat kun je niet", was mijn idee tot begin 2010, en is de overtuiging van velen die op bezoek komen.
Toch kon ik het de voorbije dagen wel degelijk, was ik me ervan bewust welke zegeningen me allemaal ten deel zijn gevallen, voelde ik me - zonder dat ik nu meteen uit m'n dak ging - op een ontspannen manier tevreden en (voorzichtig) gelukkig: 41 jaar gelukkig getrouwd, ik heb de kinderen zien opgroeien tot volwassen, zelfbewuste vrouwen, ik heb er enkele jaren getuige van mogen zijn hoe de kleinzoons hun wereld veroveren.
Maar o god, wat is dat geluksgevoel fragiel. Er hoeft niet dat te gebeuren (en zelfs dat niet) of het geradbraakte gevoel in mijn onderrug trekt alle aandacht naar zich toe, of als het de rug niet is dan bepaalt mijn bonzende en stekende voet me wel bij de afbraak die er in mijn lijf gaande is.
En toch... toch weet ik ook dat vanavond de merel weer hartstochtelijk zal fluiten en dat morgen de kleinzoons me weer zullen verbazen met hun ontdekkingsdrang en ongeclausuleerde levenslust.

vrijdag 21 mei 2010

En dan is er koffie

“Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik niet zo makkelijk bij mijn gevoelens kan komen”, die terloops gemaakte opmerking vormde onlangs min of meer per ongeluk de aanleiding tot een diepgravende e-mailwisseling over emoties en het belang van het vinden van de juiste balans tussen gevoel en ratio als voorwaarde voor een gelukkig bestaan.

Heb ik die balans inmiddels gevonden? In het dagelijks leven kan ik er tegenwoordig redelijk mee uit de voeten, dunkt me, schrijvend is het een heel ander verhaal. Een kaal technisch verslag van mijn belevenissen heb ik nooit uit mijn toetsenbord weten te krijgen, zou mij van een ander ook onmogelijk kunnen bekoren, anderzijds wil ik me ook niet scharen onder het groeiend aantal landgenoten dat vandaag de dag zonder enige schroom zijn/haar persoonlijk lek en gebrek in schrille kleuren uitvent in de media. Bij het schrijven suddert dan ook voortdurend de vraag door mijn hoofd ‘Wie zit er te wachten op particuliere ontboezemingen?’

Waar ligt de gulden middenweg?
Afgaand op een groot deel van het hedendaagse tv-aanbod kunnen de emoties niet hoog genoeg oplopen, de tranen niet genoeg stromen. Hoe heftiger de gevoelens, hoe hoger de kijkcijfers.
Is dat wat ik wil?
’t Is lastig.
Ik herinner me een tv-commercial van een aantal jaren geleden van, ik meen, Douwe Egberts koffie. Plaats van handeling: de aankomsthal van Schiphol. Daar staat een echtpaar op leeftijd te wachten. We zien de schuifdeuren open gaan en er verschijnt een fris en gelukkig gezin – vader, moeder, twee bloedjes van kinderen. Dolgelukkig sluit het bejaarde echtpaar het gelukkige gezin in de armen terwijl oma een traantje wegpinkt en opa hevig slikt.
Iedere keer als ik die spot zag kreeg ik een dikke keel, schoot mijn gemoed vol.
Henk, hoe heb ik het nou toch jongen? Een simpele Ster-spot, een platte tv-comercial, moet je daar nu zo ontroerd door raken?


Waarmee is aangetoond dat ik met het benaderen van mijn gevoelens niet al te veel moeite heb. Maar zijn die emoties ook interessant genoeg om met anderen te delen?

woensdag 19 mei 2010

Koolmezen


Als straaljagerpiloten scheert een paartje koolmezen af en aan, tussen de struiken door, vlak boven onze hoofden, feilloos zijn weg vindend naar het vogelhuisje onder de overkapping achter de schuur. Al dagen vliegen ze zich van 's ochtends vroeg tot tegen de schemer het schompes, druk als ze zijn met het voederen van hun kroost.


'Oei, als dat maar goed gaat' schrik ik als de aanvliegroute van de mezen wordt gekruist door een minstens even actief stelletje heggemussen, dat zijn nest 3 meter verderop in de heg heeft gebouwd.

Wat een weldadige bedrijvigheid, terwijl ik languit gestrekt op de stretcher mijn tijd nuttig lig te verdoen met het observeren van de voorjaarsactiviteiten van onze gevederde vriendjes.

Zo'n drie weken heeft mei gegrossierd in kilte en kou, nu brandt de zon op mijn kale schedel, zo onbarmhartig dat ik besluit een pet op te zetten.

Als een verwijderde buurman niet had besloten uitgerekend op deze fraaie lentedag zijn hogedrukspuit aan het werk te zetten om zijn terras zomerklaar te spuiten, zouden we niets anders horen dan het bescheiden gekweel van een merel, af en toe overstemd door het scherpe gekras van een paartje verliefde eksters en het geruis van de wind in de toppen van de bomen. Als een krachtige thermiekbel loskomt, wolkt het stuifmeel uit de kruinen van de dennen. In de verte dendert een trein voorbij.'Ja natuurlijk, noordenwind, dan dringt dat geluid door tot in onze tuin.' Heel hoog in het blauwe zwerk schuift vrijwel geluidloos een vliegtuig over. Van vulkaanas lijkt vandaag geen sprake.

Wat een bofkont ben ik. Terwijl de gemiddelde Nederlander in het zweet zijns aanschijns zijn dagelijks brood aan het veiligstellen is, lig ik languit te genieten. Niets, hoeft, alles mag.

Dolce far niente.

dinsdag 18 mei 2010

Fietsen langs de Donau

Wat een verademing, al meer dan drie weken niet in een ziekenhuis geweest. Belangrijker nog is dat de laatste chemokuur inmiddels zo’n vijf weken geleden is. De gevolgen daarvan zijn langzaam weggeëbd, vanochtend me zelfs weer voor het eerst geschoren d.w.z. dat er weer sprake is van baardgroei.
Ik ga nog niet meteen gebukt onder een weelderige haardos, maar wat niet is kan komen. Tegen die tijd zal ik een foto op dit weblog plaatsen.

Geleidelijk aan krijg ik weer meer energie, houd het wat bezoek betreft echter nog wel op 1 sessie per dag. Vermoeiend is dat nog immer, maar niet half zo erg meer als een paar weken geleden. Het verbaast me nog steeds dat ook na een klein half jaar de mensen met een bezoekwens zich blijven opstellen in rijen van drie. Wil ik af en toe ook nog eens een dag voor me zelf hebben dan ontkomen we niet aan het instellen van een wachtlijst. Lieve mensen, neem het ons alstublieft niet kwalijk.

Een niet verwacht en complicerend gevolg van het me weer beter voelen is dat onwillekeurig mijn tijdsperspectief verandert. Toen we in begin januari het slechte nieuws hoorden, hield voor mij het bestaan ongeveer op in maart. De oncoloog in het AMC maakte ons snel duidelijk dat dat een wel erg sombere kijk was. Daarop breidde mijn tijdshorizon zich uit tot ‘ergens in de zomer?’.
Tijdens de chemokuren en de daarop volgende complicaties waren er momenten waarop ik dacht ‘laat het nu maar gauw afgelopen zijn want dit is niet meer te harden’.
En nu, nu ik langzaam weer op krabbel, is de dood verder weg dan ooit. Ondertussen ligt daar aan de horizon nog wel steeds die dreigende wolk, en mocht ik die al eens vergeten dan wijst mijn lichaam me wel op mijn beperkingen, maakt de katheter en een zwabberende linkervoet me duidelijk dat er iets fundamenteel mis is. Of een blik in ANWB’s Kampioen met een reportage over de Donau Radweg. “Ja, die wil ik nog eens met Sara fietsen” schiet door m'n hoofd, onmiddellijk gevolgd door “maar dat zullen we nooit meer kunnen!” – pats, tranen.
(Foto: http://www.waarismarco.nu)
En toch gaat het goed met ons.

dinsdag 11 mei 2010

Overlijdensadvertenties

Toen ik 20 was sloeg ik ze zeker over, ook in de dertiger jaren van mijn bestaan besteedde ik er geen aandacht aan. Hoe het was toen ik een jaar of veertig was kan ik me niet zo voor de geest halen, het zou wel eens begonnen kunnen zijn zo rond mijn vijftigste maar een precies tijdstip kan ik niet aangeven. Wat ik wel zeker weet is dat ik al jaren de pagina’s met rouwadvertenties in de krant spel. Mijn aandacht gaat in eerste instantie niet uit naar de naam van de overledene, nee, het belangrijkste aandachtspunt is zijn geboortejaar.
1928? Reken, reken. “O, die is 82 geworden. Da’s een mooie leeftijd, toch.”
1944? “Zo, die is ook niet oud geworden, maar twee jaar ouder dan ik nu ben.”
En zo dwalen mijn ogen over de pagina en meet ik de leeftijd van de betreurde doden af aan die van mij, en verwijlde – toen ik nog geen weet had van de kankercellen die in mijn bekken woekerden – een ogenblik bij hun verscheiden als hun geboortejaar in de buurt lag van 1946 of later. Nu realiseer ik me dat eerdaags mijn naam wordt opgenomen in het pantheon en dat andere lezers hun geboortejaar zullen afmeten aan dat van mij.
Nog steeds een onwezenlijke gedachte.

maandag 10 mei 2010

Exhibitionisme

A. aan de telefoon: “Ik heb net je weblog gelezen. Die tekst van gisteren ontroert me. Je kunt het altijd zo mooi verwoorden.”
Stilte. Wat moet ik daarop zeggen?
Uiteindelijk stamel ik wat van “Fijn om te horen. Er zijn meer mensen van wie ik dat hoor. Ja, ik probeer natuurlijk iets te delen.”
Waarom schrijf ik? Wat wil ik bereiken met dit weblog en eerder in mijn vorige woonplaats met mijn Dagboek van een twijfelaar? Wat drijft me? Ik heb er al vaker mijn hoofd over gebroken. Is het exhibitionisme? Zeker, ook dat maar uiteindelijk is het toch vooral een wanhopige poging met mensen in contact te treden, emoties te delen. Het streelt dan natuurlijk mijn ijdelheid als mensen daar hun bewondering voor uit spreken. Toch zit ik daar niet op te wachten. Wat echt troost is als mensen in reactie op mijn openheid zich zelf open stellen en een glimp van hun eigen kwetsbaarheid durven te tonen.

zondag 9 mei 2010

Toekomst

De overgang van het Amsterdamse AMC naar het UMC in Utrecht verloopt niet helemaal zonder slag of stoot. Pas op 27 mei kunnen we daar voor het eerst terecht. Ik vind dat wel erg ver vooruit, maar we hebben dat wel over ons zelf afgeroepen. Dokter De Graeff, volgens meerdere mensen in onze omgeving de beste specialist palliatieve zorg die Nederland kent, is volgende week met vakantie en kan ons pas op het spreekuur van 27 mei voor het eerst te woord staan. Bij een minder hoog aangeschreven collega zouden we al eerder terecht kunnen (maar daar neemt Saar geen genoegen mee - zo zie je hoe ten huize van Van Dorp de machtsverhoudingen liggen.)

Gelukkig merk ik dat ik langzaam weer wat meer energie krijg. De oncoloog van het AMC blijkt gelijk te hebben toen ze in ons gesprek van 27 april de verwachting uitsprak dat dat zou gebeuren. Het gaat mij niet snel genoeg maar het blijkt inderdaad zo te zijn dat de chemokuren langzaam hun naweeën verliezen.

En dan ineens, zonder een duidelijke aanleiding, word ik overvallen door een diep doorvoelde en intense droefheid, biggelen de tranen me over de wangen als ik bedenk dat ik me nooit meer helemaal fit zal voelen, dat ik nooit meer wakker zal worden met de gedachte ‘ah, vandaag ga ik eens lekker in de tuin werken, met Saar een fietstocht maken over de Utrechtse Heuvelrug of een concert bijwonen in Vredenburg’. Dood zijn is niet erg, geconfronteerd worden met een lijf dat het langzaam maar zeker laat afweten is onverdraaglijk. Niet eerder drong dat besef zich zo niet te stuiten op en ik ben er kapot van.
Wij leven aan de hand van verwachtingen, van toekomst. Geluksgevoel is leven met een open toekomst. Depressie is leven met een gesloten toekomst.
zegt Rutger Kopland in Al die mooie beloften, en hij heeft gelijk.

donderdag 6 mei 2010

Citaten


Na de dood van je partner raak je gemiddeld 50% van je vrienden kwijt schrijft Karin Kuiper in Je mag me altijd bellen.
Ik kan me niet voorstellen dat dat na mijn dood voor Saar op zal gaan. Zij is het die de contacten met mensen onderhoudt, zij is het die vriendschappen actief invult.

En in Trouw van vandaag zegt rabbijn Awraham Soetendorp:
Ik accepteer het niet als iemand zegt dat Jezus de enige weg is, wel als hij zegt dat voor hém Jezus de enige weg is.

Deze laatste uitspraak in reactie op die mensen die voor mij bidden dat ik toch maar mijn hart mag openstellen voor de Heer. Ik waardeer iedere uiting van medeleven, ieder kaarsje dat voor mij wordt gebrand, ieder gebed voor mijn genezing, maar zit niet te wachten op pogingen mij in het aangezicht van de dood te bekeren.

dinsdag 4 mei 2010

Bezoek

Hoe ga je als kankerpatiënt om met mensen die vragen of ze langs mogen komen? Ik moet eerlijk bekennen dat ik soms behoorlijk met die vraag in mijn maag kan zitten. Nee, natuurlijk niet als de vraag komt van een van mijn dierbaren. Weinig troostrijker dan dat een van hen zonder woorden aan m'n bed zit. Ook heel goede vrienden zijn welkom (mits ze hun komst van tevoren wel even afstemmen). Anders wordt het met verzoeken uit die grote groep van anderen: oud-collega's, nabije of minder nabije kennissen, familie met wie ik voorheen geen enkel contact had, de een nog aardiger dan de ander.
Ik zou er een dagtaak aan kunnen hebben om op alle verzoeken in te gaan, en dat is iets wat ik niet wil, en vooral niet kan. Los nog van het feit dat ik niet zo'n gezellige babbelaar ben, merk ik dat ik amper meer dan 1 bezoeker per dag aan kan. Hoe moeilijk ik het ook te accepteren vind, na een bezoek van een uur voel ik me vaak gesloopt.

Mijn onvolprezen lijfblad Trouw kent sinds jaar en dag op zaterdag de rubriek Moderne manieren. Daarin beantwoordt Beatrijs Ritsema vragen van lezers. Onderstaande vraag en antwoord stonden in de krant van zaterdag 1 mei. Het komt ons zeer bekend voor.


Beste Beatrijs
Mijn broer heeft kanker, zal niet meer beter worden en over niet al te lange tijd sterven. Sinds dit bekend is, laten al zijn vrienden en kennissen van zich horen. Veel mensen komen langs. En niet zomaar een keer, maar regelmatig. Dat is geweldig en hartverwarmend. Mijn broer en zijn vrouw genieten er vaak enorm van. Maar de hele tijd bezoek ontvangen is ook heel vermoeiend. Zeker als het mensen zijn die elke keer toch weer een bepaalde vorm van conversatie lijken te verwachten. Mijn broer brengt het vaak nauwelijks op, maar wil mensen ook niet schofferen. Zeker niet op dit moment, nu hij weet dat hij niet meer in staat zal zijn het later goed te maken. Ik - en nog wat anderen - zijn regelmatig bij hen op huishoudelijke basis. We klussen wat, ruimen wat op of koken een lekkere maaltijd. Dat werkt wel goed. Maar ja, dat kan je niet van iedereen verwachten. Mijn broer kan geen 'nee' zeggen, maar raakt er wel uitgeput van. Wat is hier aan te doen?

Beste Te veel bezoek,

Iemand moet zich als poortwachter opstellen ter bescherming van uw broer. Zijn echtgenote is de eerst aangewezene in dezen. De poortwachter moet de externe contacten organiseren en voor de zieke als spreekbuis optreden. Dat betekent bijvoorbeeld dat de telefoon vaak op antwoordapparaat staat en dat mensen dus een boodschap moeten inspreken. Vervolgens belt de poortwachter terug op een tijdstip dat het hem uitkomt en zegt 'ja' of 'nee' tegen het bezoek. Als de zieke iemand die zich aandient liever niet wil ontvangen, dan houdt de poortwachter het bezoek af met als reden dat de zieke te moe is en het niet aan kan. Als de zieke iemand wel wil ontvangen, moet hem/haar van tevoren worden duidelijk gemaakt dat het bezoek maximaal een half uur mag duren, wegens vermoeidheid en zwakte.
De poortwachter kan ook overwegen om met enige regelmaat een rondzend-e-mail te sturen naar vrienden/kennissen met een korte update. Veel mensen voelen zich betrokken, willen graag weten hoe het gaat, maar het is vermoeiend om tien keer hetzelfde telefoongesprek te voeren. Af en toe een update per e-mail houdt het contact in stand zonder dat er voortdurend bezoek over de vloer is, voor wie thee en koffie moet worden ingeschonken.
Ten slotte kan ook aan vrienden worden gevraagd om in plaats van aan het bed te zitten en conversaties te voeren concrete klusjes op zich te nemen, als daar tenminste behoefte aan is. Maar het belangrijkste is dat de poortwachter zijn taak serieus opvat, in nauw overleg met de zieke en duidelijk voor hem gaat staan om hem te beschermen zonder angst voor vrienden/kennissen die zich op afstand gehouden zouden kunnen voelen. Hun betrokkenheid is reuze goed bedoeld, maar het welbevinden van de zieke is belangrijker dan de gevoelens van de bezoekers.