donderdag 22 juli 2010

Mijn Tourmalet

Maandag 23 augustus 1999


Vandaag de eerste echte hooggebergte col, beroemd uit de Tour: de Tourmalet. 2115 m, lager dan de Col d’Allos die ik vorig jaar beklom, maar een stuk zwaarder.
Om 1245 gestart in Luz-St-Sauveur. S. met de auto vooruit. Eerste twee kilometer 6%, derde 8%, vierde 7%. Rustig gestart, hoofdzakelijk op de 23, zo’n 11 à 12 km per uur. Dat gaat soepeltjes, dacht ik. In de 3e km af en toe terug naar de 26. Gestaag tempo, niet nadenken ‘Hoe ver nog?’ 18 km is een heel eind.
De eerste haarspelden. Pas dan krijg ik een indruk van het stuk dat ik heb afgelegd. Door bomen omzoomde weg met nogal wat autoverkeer en af en toe een afdalende fietser. Om de kilometer een bord met de afstand tot de top, stijgingspercentage over de komende kilometer en hoogte. Leuk en stimulerend dat aftellen, vooral in het begin als het nog goed gaat.
In de aanloop naar Barèges de eerste ‘twee dakjes’: 10%, staan op de trappers. ‘Hé, een medeklimmer vooruit’, maar als ik hem inhaal blijkt het een lokale pedalist te zijn: flodderend T-shirt, sportbroekje en gymschoenen.
Even later kijk ik in de rug van een ‘echte’ fietser, 200 meter voor me, gekleed in grasgroen shirt.
Ik rijd door de smalle ‘hoofdstraat’ van Barèges, zweet gutst langs m’n kop, ademhaling versneld, tussen terrassen met lunchende vakantiegangers door en voel me stoer. Hier rijdt Henk van Dorp uit Bilthoven, 52 jaar, bezig aan de beklimming van de Tourmalet.
Net na Barèges, na een bocht zie ik Monsieur Green 50 meter voor me. Mooi richtpunt. Versnellen doe ik niet, zou ik ook niet kunnen als ik alleen klim. Trouwens ook in groepjes moet ik het hebben van een gelijkmatig, straf tempo. Green kijkt om, ziet me waarschijnlijk in een ooghoek, gaat op de trappers staan, en rijdt van me weg. Maar na 500 meter loop ik toch weer langzaam op hem in.
10 km naar de top. Heuglijk moment, de afstand wordt in 1 cijfer gegeven.
Meter voor meter loop ik in op Green, kom naast hem, “Bonjour”, en ga door. “Zou hij me volgen?” Ik kijk niet om, hoor niets, zie, ook als ik tussen m’n benen door naar de grond kijk, zijn schaduw niet aan de rand van mijn blikveld.
Even een stukje minder klimmen, daar waar een weg naar links afbuigt naar de rivier. Ik drink en prop zo snel ik kan een Nuts naar binnen. Als ik de laatste hap neem, begint de weg weer sterker te stijgen en raakt mijn ademhaling ontregeld door kauwen, slikken en 8% helling beklimmen.
Kale hellingen nu, links een prachtig overzicht over het dal waar in de diepte een riviertje zich een weg baant. Soms in de brandende zon, maar ook geregeld in de schaduw van de steile rotswand aan de rechterzijde. Een bocht naar rechts, de wind valt weg, de zon brandt onbarmhartig maar gode zij geloofd en geprezen bijna geen vliegen, de terroristen die de beklimming van de Mont Ventoux vanuit Bédoin tot zo’n hel kunnen maken.
Even een stuk vlak als de weg naar links draait, langs een druk beklant restaurant naar links op 1538 meter. Nog 7 km te gaan om 600 meter hoogteverschil te overbruggen. Als ik naar links kijk overzie ik de weg die ik tot nu toe heb afgelegd over kilometers lengte.
‘Waar zou Green zitten?’ Nergens een fietser te zien, maar als ik omkijk zie ik op ongeveer 200 meter achter me iemand komen. Heeft ie toch aangepikt.
Nog 5 kilometer. Ik krijg het moeilijker. Onophoudelijk blijft de weg stijgen, weliswaar niet extreem steil, maar wel zonder enig vlakker stuk waar je even kunt recupereren. Voor het eerst krijg ik aanvechtingen om even te stoppen.
Na 13 kilometer klimmen en 1 uur en 10 minuten op de fiets dient de eerste crisis zich aan.

‘Zal ik? Zal ik niet?’
Ik zal niet! De aanwezigheid van de medefietser achter me houdt me gaande, ook al begin ik de meters te tellen.
S. heb ik sinds Barèges niet meer gezien. ‘Hier had ze toch best even aan de kant kunnen staan.’
Nog 4 kilometer. Bij het volgende bordje is het leed geleden. Op de laatste 3 kilometer kan ik niet meer stuk gaan. Dan moet ik toch puur op de macht boven kunnen komen. De wetenschap dat het bij het daarop volgende bordje nog maar 2 kilometer is geeft vleugels, de laatste kilometer telt eigenlijk niet meer mee.
Green is nu heel dichtbij. Ik zit nu permanent op 9 km/hr, zak soms terug naar net onder de 9, steeds op de 26. Een of twee tandjes meer zouden me nu goed van pas komen.
Green zit in m’n wiel. Hij moet aan mijn rijstijl zien dat ik niet goed zit: staan op de trappers, handen midden op het stuur, dan weer op de remgrepen. Mijn rechterhand sopt op de greep. Waarom rechts wel en links niet? Zou het horlogebandje om mijn linkerpols de oorzaak zijn?
Ik heb mijn pet opgezet, bang om door een zonnesteek te worden getroffen. 'Hoe merk je eigenlijk dat je een zonnesteek hebt?’
Knieën knikken soms als ik een paar meter heb gestaan, mijn kop barst uit elkaar vanwege de warmte, zweet gutst uit iedere porie.
Dan hoor ik de klik van een versnellingsapparaat, en weg is mijnheer Green. In no time pakt hij 10, 20 meter. Geen haar op m’n hoofd dat er aan denkt hem te volgen. Mij ontbreekt daartoe de macht, de wil, de energie. Ik ben al blij dat ik het leven heb. Het geeft ook wel een rustig gevoel, zo geheel op mezelf aangewezen de laatste kilometers overbruggen.
‘Waar snotvergeme zou de col liggen?’
Haarspeldend klauter ik door; omlaag kijkend overzie ik iedere kilometer die ik heb afgelegd, maar omhoog is tegen de berghelling niet te zien waar de weg verder gaat. Ik sleur me naar iedere bocht en richt mijn blik op het volgende zichtkenmerk: weer een bocht, een kilometerbord, een op het oog even minder steil stuk, dat als je er bent, geen enkel soelaas blijkt te bieden.
Nog 2 kilometer. 8%, moet kunnen. Echt steil is het niet. Ik kan nu steeds blijven zitten, hoef niet meer zo veel uit het zadel. Van de omgeving zie ik niets meer, ik tel alleen de meters af.
Nog 1 kilometer, de laatste, 10%, altitude 2020 meter. Ja, klopt: 100 meter klimmen op 1000 meter fietsen is exact 10%, maar de eerste 500 meter merk ik daar weinig van. Dan komt de finale, dit moet meer dan 10% zijn. Blijven zitten is er nu niet meer bij. Ik moet staan, bonken. Mijn vuisten klauwen zich om de remgrepen, trekken, sleuren, het denken stopt.

Daar staat S., met fototoestel.
Meter voor meter kruip ik naar haar toe, zie af, o wat zie ik af, maar ik ga boven komen.
Een lachje voor de fotograaf kan er niet af, slechts een kreet “Dit is zwaar!!”
“Nog even, daar om het hoekje is het. Ga door. Je bent er bijna!”
Maar welk hoekje verdomme? Ik zie mensen, auto’s, een rotspunt maar nergens een bordje COL.
Ja, daar, in de bocht, de verlossende plaquette: Col de Tourmalet 2115 meter.
Ik ben boven!!

============================================================
Meer oude glorie op de fiets is te vinden op Schrijven op de fiets.

1 opmerking:

  1. Allemachtig, terwijl ik dit stuk lees word ik ook doodmoe. het zweet loopt nog net niet langs mijn rug. De Utrechtse Heuvelrug is voor mij hoog genoeg. Ik zwem liever stroomopwaarts.
    gr.
    Loekie

    BeantwoordenVerwijderen